Van de vissen.

Ziet men de vissen dan niet drijven,

dood in het vergiftigde water?

Hoort men de vogels dan niet krijsen

boven de muilen der helse fornuizen?

 

Dagelijks worden de kinderen bleker.

De moeders fluisteren met elkaar.

Dagelijks welken de bloemen eerder

die men heeft aangevoerd op de markt.

 

Voelt men dan niet hoe de aarde beeft,

sterker meetrilt met het geweldige

ritme der machines? Luister,

heeft niet uw voetstap holler geklonken?

 

Groningen, stad in de wereld,

leegte van boven en leegte van onder.

Hier zijn de mensen tezamen gevangen

in het ontzaglijke werk van hun handen.

 

Hier hebben zij hun namen geschreven.

Boven hun hoofden en onder hun voeten,

tussen het niets en het niets.

 

Is dan de stad van de mensen verloren?

Zijn stad misschien,

maar zijn zaak nog lang niet.

Hij kan onder de hemel wonen

waar de aarde een tuinstad zal worden.

 

Verlicht uw hart en vergeeft de schulden,

dan zult gij lichtvoetiger schrijden

over de hoogten, door de diepten.

Naar een plaats waar de bodem nog draagt.

………….

 

Tekst Jan Wit.

(Van de LP Uit nevels van violet. Uitgave Gooi en sticht. 1972)